De taak van elk menselijk wezen is te bewijzen dat de wereld niet zonder reden is.

Abbé Pierre (Henri Grouès) werd in 1912 in Lyon geboren. Op achttienjarige leeftijd werd hij pater bij de kapucijnen. Hij bleef acht jaar bij hen. Tijdens de oorlog was hij actief in het verzet. Van 1946-1951 is hij lid van het Franse parlement. In Parijs hadden, zo kort na de oorlog, vele duizenden mannen, vrouwen en kinderen nauwelijks een huis. Ze leefden onbeschut of sliepen zelfs op straat. Als man van concrete actie komt Abbé Pierre al heel snel in contact met deze immense ellende. Stap voor stap wordt zijn Emmaüs-beweging geboren. Later schrijft hij:

Het zou goed zijn als Emmaüs blijft als de lucifer die, zo klein als hij is, een bos in vuur en vlam kan zetten. Dat is het enige wat telt: de vonk die overslaat.

Als het gerucht de ronde doet dat er één of andere pater is die onderdak biedt, stromen honderden dakloze gezinnen toe. Wat te doen? Er is geen plaats en het geld dat hij als lid van het parlement verdient is vóór de ontvangst al drie keer uitgegeven. Toch gaat hij door, nu niet meer alleen, maar samen met de armen die zijn toegestroomd. Want dát is het geheim van Emmaüs, jezelf helpen door ánderen te helpen. Door de groeiende populariteit van de beweging lukt het om steeds meer voor elkaar te krijgen. Er verschijnen eerst noodhuizen en later worden hele dorpen uit de grond gestampt. Als Abbé Pierre zijn baan als parlementariër vaarwel zegt raakt het geld snel op, een bankroet dreigt. In de zeer strenge winter van 1954 zullen, als er niks gebeurt, honderden mensen op straat omkomen van de kou. Met alles wat de kleine beweging in zich heeft en onder de bezielende leiding van Abbé Pierre wordt dit voorkomen. Hij verschijnt op de radio, staat op de voorpagina van alle kranten, hotels bieden zich aan, metrostations blijven open, het oude Gare d’Orsay (nu Museé d’Orsay), wordt dé plek van Emmaüs. Tonnen goederen worden bezorgd, miljoenen francs stromen binnen. Als een vlo prikt Abbé Pierre in de billen van de machthebbers, en hij weerstaat ze.

Het onwaarschijnlijke leven, dat ik nu vijftien jaar leid, een leven om gek van te worden, een leven om helemaal leeg te lopen – ik voel dat met de dag beter aan – als ik het volgehouden heb, als ik niet uitgedroogd ben, als ik ’t kon volhouden, en als ik ’t nog kan, dan heb ik dat hieraan te danken, dat ik jarenlang, in al die jaren doorgebracht in het klooster, zoveel uren kreeg om de bidden. In dit bidden, in dit geduld oefenen,zit iets dat zich diep in ons binnenste vastprent. Je weet wel dat het koren niet harder groeit door er aan te trekken, voor alles is tijd nodig, regen, zon, koude, sneeuw, warmte. En dan, als het seizoen is aangebroken, dan staat er koren op de akker, en het goede brood op tafel.

Abbé Pierre is het levende symbool geworden van iemand die zich inzet voor de mens aan de achterkant van de samenleving, met name de dakloze en gekwetste mensen. Mensen die niets hebben, en van Abbé Pierre terug hebben gekregen wat hun was afgepakt, hun menselijke waardigheid. Op hoge leeftijd schrijft hij:

Als je één hand naar de armen hebt uitgestoken, dan vind je Gods hand in je andere hand. Sindsdien weet ik dat de dood een lang uitgestelde afspraak met een vriend is. Het wachten wordt beloond.

Wie kennis neemt van Abbé Pierres spirituele daadkracht ontdekt een geweldige inspiratiebron om de inspanningen voor mensen in nood vol te houden. Zelf zou ik zonder deze voorbeelden verdrinken in een chaos van ellende en onmacht.

Langs de weg van elk leven staan mensen. Het is geen weg door de woestijn. Het is een weg te midden van talloze mensen die je passeert, meestal zonder dat je hun verborgen rijkdom ziet. Soms pluk je, Godzijdank, onverwacht een vrucht. En je weet, weer Godzijdank, dat meer dan één persoon, ook al ken je hem of haar niet, jou op zijn beurt als een bloem zal plukken. Totdat de tijd komt dat God zijn bloem plukt, voordat deze te veel is verwelkt.

Uit: Godzoekers geschreven door: Jurjen Beumen